Skip to content

Studie- en scriptietips > 3. Onderzoeksmethoden scriptie

Voorbeeld methode scriptie

Scriptietips Alle onderwerpen

Hieronder vind je als eerste een voorbeeld van het hoofdstuk Methode uit een master scriptie klinische psychologie, als tweede een Engelstalig voorbeeld van de methode (methods) en  als derde een voorbeeld van een bachelorscriptie communicatie. Let erop dat je geen stukken overneemt vanwege plagiaat, maar uiteraard kun je dit gebruiken ter inspiratie voor je scriptie en als je vragen hierover hebt, kun je ons altijd contacteren. Klik hier voor een voorbeeld van de methodologie van een masterscriptie in Business Administration.

Wil je graag wat ondersteuning bij het schrijven van de methode van je scriptie?

1. Voorbeeld Methode (WO, Master) klinische psychologie

Proefpersonen

De proefpersonen waren 70 eerste- en tweedejaarspsychologie studenten aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam in het Erasmus Behavioral Lab (EBL). Alle proefpersonen ontvingen 1 proefpersoon uur als dank voor deelname aan het onderzoek. Er deden 59 vrouwen en 11 mannen mee aan het onderzoek. De leeftijd varieerde van 17 tot 37 jaar, met een gemiddelde van 21 jaar. De ondergrens van 17 jaar is gekozen om er zeker van te zijn dat alle proefpersonen de verbale tussentaak begrepen. De meerderheid van de proefpersonen (N=56) was van Nederlandse afkomst en slechts 14 proefpersonen hadden een andere afkomst. Zij hadden zich allen vanaf december 2011 t/m maart 2012 online via Psyweb aangemeld voor het onderzoek. Een exclusie criterium was dat de proefpersoon de film ‘’The Pursuit of Happyness’’ al had gezien. De vier condities bestonden ieder uit 17 of 18 personen en proefpersonen kwamen willeurig in één van de condities terecht. Het minimumaantal proefpersonen was gebaseerd op de vergelijkbare studie van Holmes et al. (2009). In Holmes onderzoek werd het aantal flashbacks gemeten na het spelen van Tetris. De effectgrootte van het aantal flashbacks was in deze studie 0.95. Uitgaande van een power van 0.8, moest het aantal proefpersonen per conditie in dit onderzoek dus minimaal vijftien zijn.

 

Design

Afhankelijke variabelen= score PA en NA op tijdstip 1, 2 en 3 (within variabelen), aantal herinnerde centrale en perifere details (nominaal met 3 niveaus: centraal, perifeer en twijfel).
Onafhankelijke between subject variabelen= Versie (wel of geen Tetris), Film (positief of negatief).
Er is dus sprake van twee onafhankelijke between-subject variabelen met elk twee niveaus. Er zijn in totaal vier groepen binnen het experiment; controlegroep positieve emoties, Tetris groep positieve emoties, controlegroep negatieve emoties en Tetris groep negatieve emoties.

 

Materialen en stimuli

Het gehele experiment is ontworpen in het programma Eprime 2.0 Professional.

 

Videofragmenten

Allereerst is er gebruik gemaakt van een positief en negatief filmpje. Proefpersonen moesten hiervoor een koptelefoon opzetten en het geluidsvolume was voor iedereen standaard ingesteld. Er is gekozen voor een film als emotionele stimuli om verschillende redenen. Allereerst is het kijken naar stukjes film iets wat veel mensen vaak doen. Bovendien kan er door het gebruik van stukjes film een context worden gecreëerd waarin een emotionele reactie zich beter kan ontwikkelen dan alleen het lezen van een verhaal of het luisteren naar een verhaal. Verder worden op deze manier de emotionele stimuli consistent gehouden tussen proefpersonen in vergelijking met studies waarin gebruik wordt gemaakt van herinneringen van de proefpersonen zelf. Veel onderzoeken hebben aangetoond dat het mogelijk is om emoties op te wekken in het laboratorium door middel van het kijken naar een film (Gross & Levenson, 1997, Ekman, Davidson, Friesen, Saron & Senulis 1990). Er is gekozen om fragmenten uit de film ‘’The pursuit of happyness’’ toe te passen in dit onderzoek. Deze film bevat zowel positieve als ook negatieve emotionele fragmenten die beide ongeveer dezelfde emotionele intensiteit omvatten. Op deze manier zijn beide condities zoveel mogelijk consistent gehouden. De fragmenten waren Nederlandstalig ondertiteld en elke conditie (positief of negatief) bestond uit twee losse filmfragmenten met een duur van ongeveer 15 minuten in totaal. Bovendien zal er een introductie voorafgaand aan beide fragmenten te lezen zijn zodat proefpersonen goed weten waar de film over gaat. In het positieve emotie filmpje hebben de proefpersonen het volgende gezien (zie bijlage 1): Chris is een alleenstaande vader en heeft een interview om als trainee in dienst te komen om uiteindelijk beursmakelaar te worden. Vervolgens proberen Chris en zijn zoontje binnen te komen bij een opvanghuis voor daklozen (hij heeft geen geld want de traineeship is onbetaald). Na dit fragment lazen de proefpersonen dat Chris de traineeship heeft gekregen en dan wordt het laatste fragment vertoond. In dit fragment is te zien hoe Chris en zijn zoontje eerst nog noodgedwongen samen slapen in een daklozentehuis. In de laatste scène vraagt de baas van Chris hem binnen te komen in zijn kantoor en krijgt hij een droombaan aangeboden; een baan als beursmakelaar en Chris kan hierdoor weer goed zorgen voor zijn zoon. Hij verlaat vervolgens het kantoor met tranen van blijdschap en klapt in zijn handen voor zijn overwinning. In het laatste stukje zien de proefpersonen dat het met Chris en zijn zoontje allemaal is goed gekomen en dat hij zelfs een miljoenendeal heeft gesloten.
In het negatieve emotie filmpje hebben de proefpersonen het volgende gezien (zie bijlage 2): in het begin van het fragment is te zien hoe Chris wanhopig en tevergeefs probeert om zijn botscanner te verkopen. Chris is namelijk verkoper van botscanners maar dit loopt niet goed. Wanneer Chris terugkomt in het motel vindt hij al zijn bezittingen buiten de deur en ziet hij dat de code van het slot is veranderd. Chris zijn zoontje is erg boos en verdrietig. Chris is dakloos en hij probeert samen met mijn zoontje een plek te vinden om te slapen. Ze belandden uiteindelijk in de wc van de mannen op een metrostation, en Chris begint te huilen. De nacht erna proberen ze een plekje te bemachtigen in een opvangtehuis en is deze plek al vol voordat Chris en zijn zoontje erin mogen. Op dat moment krijgt Chris ruzie buiten in de rij met een andere dakloze. De fragmenten eindigen met Chris en zijn zoontje die blijven rondzwerven en geen plek vinden om te slapen. Uiteindelijk koopt Chris een kaartje voor in de metro en blijven ze daar slapen.

 

Meten van emoties: PANAS

De test die is gebruikt voor het meten van de emotionaliteit van de ervaren positieve en negatieve emoties, is de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) (Watson, Clark & Tellegan, 1998). Dit is een korte vragenlijst bestaande uit 20 items, waarvan tien positief (PA) en tien negatief (NA). Een hoge PA wordt gekaraktiseerd door een toestand van plezier, concentratie en energie terwijl een lage PA staat voor moeheid en droefheid. Een hoge NA wordt omschreven door verschillende aversieve gemoedstoestanden zoals bijvoorbeeld angst en kwaadheid terwijl een lage NA staat voor ruste en kalmte. In dit onderzoek is een veelgebruikte valide Nederlandse vertaling van de PANAS met goede psychometrische eigenschappen gehanteerd (Engelen, de Peuter, Victoir, van Diest & van den Bergh, 2006). De Nederlandse PANAS is een betrouwbare vragenlijst: voor de NA schaal is de Cronbach’s alfa .85 en voor de PA schaal is de Cronbach’s alfa .79. Bij de PANAS zijn de volgende positieve emoties (PA) gemeten: actief, aandachtig, vastberaden, geïnspireerd, alert, trots, enthousiast, sterk en uitgelaten. Daarnaast zijn de volgende negatieve emoties (NA) gemeten: bang, rusteloos, nerveus, beschaamd, prikkelbaar, vijandig, angstig, schuldig, van streek, overstuur. De volgorde van aanbieding van deze emoties was steeds verschillend. De emotionaliteit van al deze emoties is vastgesteld op de ‘visual analog scale’ (VAS). De VAS loopt van 0 (helemaal niet) tot 100 (heel erg) op een horizontale lijn op het beeldscherm. De respondent heeft tussen de twee uiteinden van de lijn het antwoord aangeklikt. De VAS is een betrouwbare, valide en veelgebruikte methode voor het meten van gevoelsveranderingen (Wewers & Lowe, 2007). De breedte van de VAS was in dit onderzoek meer dan 100 millimeter, aangezien onderzoek heeft uitgewezen dat er meer error variantie is wanneer de lijn korter is dan 100 millimeter (Revill, Robinson, Rosen & Hogg, 1976). Daarnaast is bij de eerste meting ook van alle proefpersonen de leeftijd, geslacht en etniciteit genoteerd.

 

Tussentaak

Er is gebruik gemaakt van een tussentaak van ongeveer twintig minuten in alle condities. Dit is in vergelijkbare onderzoeken ook gedaan (Holmes et al., 2009). De tussentaak was een taak waarbij proefpersonen het laatste woord van een zin moesten aanvullen.

 

Interventietaak

De proefpersonen die in de Tetris conditie zaten, moesten gedurende acht minuten het computerspel ‘Tetris’ spelen. Ze mochten hierbij zelf het niveau kiezen (van 1 t/m 10). In het soortgelijke onderzoek van Holmes et al. (2009) hebben de proefpersonen ook acht minuten Tetris gespeeld. In dit onderzoek werd de versie Tetris N-Box (2009) gebruikt. Tetris is een visuospatiele taak waarbij de proefpersoon tijdens het spelen voornamelijk bezig is met het vormen van mentale beelden en het uitvoeren van mentale rotatie.

 

Geheugentaak

De laatste taak in het experiment was het noemen van tien details die de proefpersonen zich kunnen herinneren van de filmpjes die zij aan het begin van het experiment hebben gezien. De proefpersonen kregen de volgende instructie in Eprime: ‘’Denk terug aan de 2 fragmentjes uit de film die je aan het begin van dit experiment hebt gezien. Noem 10 details die hierbij het eerst in je opkomen’’. De details zijn vervolgens door zowel de onderzoeker zelf als ook door een expert gecodeerd als centraal of perifeer. Een detail is geclassificeerd als centraal als het niet weggelaten kan worden zonder dat de inhoud van het filmpje sterk verandert. Centrale details hebben met de gebeurtenis zelf te maken. Alle overige details werden geclassificeerd als perifeer. Deze details kunnen worden weggelaten en de inhoud van het filmpje blijft hetzelfde.

 

Procedure

Voorbeeld methode scriptie

Figuur 1. Flowchart van de vier condities binnen het experiment

De proefpersonen zijn allen getest in een ruimte van het Erasmus Behavioral Lab achter een computer. Alle proefpersonen die zich via Psyweb hadden aangemeld, hadden hiermee automatisch toestemming gegeven voor deelname aan het onderzoek. Proefpersonen die op een andere manier zijn binnengekomen, moesten allereerst een uitgeprint formulier ondertekenen (‘informed consent’-formulier), waarmee zij toestemming gaven om deel te nemen aan het onderzoek.

De proefpersonen zijn willekeurig in één van de vier condities terechtkomen. Alle proefpersonen hebben het onderzoek doorlopen en voltooid. Voorafgaand aan het onderzoek werd er altijd eerst een korte introductie gegeven en aangegeven dat de proefleider altijd aanwezig is voor eventuele vragen. Tevens werd de proefpersoon verteld dat hij of zij de koptelefoon op moest zetten. De proefleider startte het experiment in E-prime en de proefpersoon doorliep vervolgens het gehele experiment zelfstandig.

Allereerst werd de PANAS in zijn geheel (20 items) afgenomen. Er is gevraagd naar hoe zij zich op dat moment voelden en proefpersonen konden voor alle emoties op de VAS van 0 tot 100 een antwoord geven. Op deze manier is er een baseline meting van de emoties verkregen. Vervolgens keken alle proefpersonen naar de 15 minuten durende positieve of negatieve filmfragmenten. Direct na het bekijken van de fragmenten waren proefpersonen twintig minuten bezig met een tussentaak; het invullen van een ontbrekend woord in een zin. De zinnen werden willekeurig aangeboden en de proefpersonen kregen geen feedback op hun resultaten. De tussentaak werd gebruikt om proefpersonen gedurende deze tijd niet na te laten denken over het filmpje. Bovendien toonde Isan (1984) aan dat positieve en negatieve emoties ruim 15 tot 20 minuten van kracht blijven. Dit houdt in dat proefpersonen nog teveel in een blije of negatieve stemming zijn en een logisch gevolg zou kunnen zijn een verhoogde score op de PANAS door de ervaren stemming op dat moment. Als de PANAS dus direct na het zien van het filmpje werd afgenomen, was er nog teveel invloed van de stemming door het bekijken van het filmpje. Hierdoor zou deze PANAS score niet te vergelijken zijn met de PANAS score die wordt afgenomen na het spelen van Tetris/ het staren naar een leeg scherm.

Na de tussentaak werd de PANAS opnieuw in zijn geheel afgenomen. Er werd hier gemeten hoe de proefpersoon op de verschillende emoties van de PANAS scoren terugdenkend aan het filmpje. Na het invullen van deze vragen ging de proefpersoon ofwel Tetris spelen ofwel staren naar een leeg scherm gedurende acht minuten. Alvorens er met Tetris werd gestart, kreeg iedere proefpersoon op het beeldscherm van het programma een korte instructie te lezen. In deze instructie werd vermeld dat de proefpersoon Tetris moest gaan spelen en dat het de bedoeling was om gedurende het spelen steeds terug te blijven denken aan de filmpjes die zij aan het begin van het experiment hebben gezien. De proefpersoon mocht zelf een keuze maken bij welk niveau (één t/m tien) zij met Tetris wilde starten. Er werd door de proefleider verteld welke knoppen ze konden gebruiken bij Tetris. Bovendien kreeg iedere proefpersoon de instructie om door te blijven spelen totdat de proefleider het laatste deel van het experiment op kwam starten.

In de andere conditie staarde de proefpersoon naar een leeg wit scherm voor acht minuten. Op het lege witte scherm waren acht rode blokjes te zien en wanneer er een minuut voorbij was, ging er één blokje af. Op deze manier was het voor de proefpersoon duidelijk hoe lang er nog naar het lege scherm moest worden gestaard. Van tevoren werd er geïnstrueerd (op het beeldscherm) dat het de bedoeling is om gedurende de taak aan het filmpje te blijven denken. In vergelijkbare onderzoeken naar EMDR (Gunter & Bodner, 2008) werden namelijk alleen effecten gevonden als proefpersonen de beelden in gedachten hielden. Direct na het spelen van Tetris of het staren naar het scherm werd bij alle proefpersonen nogmaals de PANAS in zijn geheel afgenomen. Als laatste werd de geheugentaak afgenomen waarbij aan alle proefpersonen op het beedscherm werd geïnstrueerd om de tien details die als eerste in hen opkwamen in te typen.

Hypotheses en statistische analyses

De gegevens zijn geanalyseerd met behulp van verschillende analyses in SPSS. De resultaten hiervan zijn te lezen in hoofdstuk drie. Hieronder volgen de randomisatiecheck, check op geslachtsverschillen en de centrale hypotheses samen met een beschrijving van de gekozen analyses:

Randomisatiecheck: De vier verschillende condities verschillen niet van elkaar op de PA en NA scores voorafgaand aan het kijken naar de film
Deze randomisatiecheck is een check om zeker van te zijn dat de groepen op voorhand niet van elkaar verschillen. Hierdoor kan er worden gekeken of de randomisatie ervoor heeft gezorgd dat iedereen willekeurig aan een groep is toegewezen en daardoor de scores tussen de groepen nagenoeg hetzelfde zullen zijn. Dit is getest met een MANOVA en deze test kijkt naar de multivariate gemiddelden van groepen. De onafhankelijke variabelen zijn groep (Tetris/ controlegroep) en soort film (positief/ negatief) en de afhankelijke variabelen de score op de PA en NA baseline meting.

Check voor geslachtsverschillen:Mannen scoren lager op de NA meting en hoger op de PA meting.
Deze check is gebaseerd op de significante geslachtsverschillen die zijn aangetoond in verschillende onderzoeken naar de PANAS en tevens ook in de Nederlandse versie (Engelen et al. 2006). De tweede hypothese is getest met de t toets voor onafhankelijke steekproeven met als onafhankelijke variabele geslacht en als afhankelijke variabelen de PA en NA baseline metingen.

H1: Het kijken naar filmfragmenten zorgt ervoor dat de emoties veranderen. Wanneer de proefpersoon een positief filmpje heeft bekeken, zullen de scores ten opzichte van de baseline meting op de PA omhoog zijn gegaan en de score op de NA omlaag gegaan. Wanneer de proefpersoon echter een negatief filmpje heeft bekeken, is dit effect precies omgekeerd.
De eerste hypothese wordt onderzocht om te kijken of de film het juiste effect heeft gehad in dit onderzoek. De verwachting is dat na het zien van de positieve film proefpersonen hoger scores op de positieve items en lager op de negatieve items. Bij het zien van een negatieve film is de verwachting omgekeerd. Bovendien wordt er verwacht dat de effectgrootte van de negatieve film groter is dan van de positieve film. Dit is in eerdere onderzoeken naar de manipulatie van mood inducties met behulp van films al meerdere malen aangetoond (Westermann, Spies, Stahl & Hesse, 1996).
H2: Bij de proefpersonen in de Tetris conditie zullen de emoties vervlakken: zowel de NA als ook de PA scores zullen lager uitvallen voor proefpersonen in de Tetris groep vergeleken met proefpersonen in de controlegroep.

Bij de tweede hypothese wordt verwacht dat de emoties van proefpersonen die Tetris hebben gespeeld worden afgevlakt. De tweede en derde onderzoeksvraag zijn geanalyseerd met tweemaal een repeated measures analyse (één voor de positieve conditie en één voor de negatieve conditie), waarbij de verwachting is dat er een significant interactie-effect zal zijn tussen tijd en conditie. De twee groepen beginnen gelijk op de PANAS omdat er is gerandomiseerd en zullen naar verwachting daarna uit elkaar gaan lopen zoals beschreven in de theoretische onderbouwing.
Er is bij alle bovenstaande analyses voldaan aan de drie assumpties voor het uitvoeren van een ANOVA toets. Allereerst is er sprake van normaliteit van de afhankelijke variabele, aangezien er 70 proefpersonen in dit onderzoek hebben geparticipeerd. Op de tweede plaats waren alle observaties geheel onafhankelijk: de proefleider kende de proefpersonen niet en de proefpersonen maakten het onderzoek allemaal apart van elkaar. Op de derde plaats moeten er gelijke varianties binnen de groepen zijn. Het is het niet erg als deze assumptie wordt geschonden, omdat de groepsgrootte in dit experiment voor alle groepen gelijk zijn.

Check voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: mate van overeenstemming van de details coderingen als perifeer, centraal of twijfel.
De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is beoordeeld met behulp van Cohen’s Kappa. Zowel de onderzoeker zelf als een onafhankelijke tweede onderzoeker hebben alle antwoorden (details) van de proefpersonen geclassificeerd als centraal, perifeer of twijfel. Hierbij zijn de antwoorden van de proefpersonen in een apart bestand gerandomiseerd, zodat de onderzoekers niet wisten welk antwoord bij welke proefpersoon hoorde. Als ondermaat voor Cohen’s Kappa zal 0.6 worden aangehouden.

H3: De soort film die is bekeken heeft invloed op het herinneren van perifere en centrale details. Proefpersonen in de negatieve film conditie herinneren zich meer centrale details en proefpersonen in de positieve conditie herinneren zich meer perifere details.

Deze derde hypothese is getoetst met een multilevel logistische regressie analyse. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te wijzen. Ten eerste is de afhankelijke variabele multinominaal (perifeer, centraal of onduidelijk). De onafhankelijke variabele blijft hetzelfde, namelijk soort film (positief, negatief) en conditie (tetris/ controle). Ten tweede is de ANOVA assumptie van onafhankelijke observaties geschonden want iedere proefpersoon heeft meerdere (tien) waardes. Hierdoor moet er dus in de analyse rekening worden gehouden met de verschillende waardes van de proefpersoon zelf. Om deze twee redenen moet er worden gekozen voor een multilevel regressie analyse. In de multilevel regressie analyse is ervoor gekozen om de scores van de onderzoeker zelf mee te nemen in de analyse. Het nadeel hiervan is dat er minder power zal zijn omdat de scores niet geheel betrouwbaar zijn. Het was ook mogelijk om van alle antwoorden waar er een verschil in mening was tussen beide onderzoekers te coderen als onduidelijk, echter is het gevolg hiervan dat er ook minder power zal zijn omdat een deel van de data wegvalt.

2. Example Methods (WO master, klinische Psychologie, Engelstalig)

Sample

The sample of this study consists of 119 adult suspects, who were suspected of a crime in 2008, whose files were examined to gather the relevant information about their background, recidivism, addiction history and crime characteristics. Of the initial 140, there were 21 cases of which files were missing or incomplete. These cases had to be excluded because the amount of missing cells within the case was too high. The total sample of 119 suspects remained. An overview of the sample characteristics can be found in table 3. Cases were derived from several districts in The Netherlands, with a majority from the city of Rotterdam. The sample mostly consists of men (95%), which is to be expected in a sample of suspected delinquents, but the percentage of adult women, being 5%, is smaller compared to the Dutch population of suspects which is usually in the range of 12-16%; e.g. women covered 14% of the suspects in 2012 (CBS, 2014). The majority of the sample is between 18-35 years old, and the mean age is 33.3 (SD=11.4) at the time of the crime. The distribution of age-clusters is similar to the Dutch population of suspects (CBS, 2014). The vast majority (80.8%) is known to be offending before the offense for which s/he is currently suspected. Of all suspects, there’s 30.8% registered in the Forensic Register Information System (FRIS), which either means that they were qualified for a FMHA (psychological, psychiatric, clinical or multidisciplinary), or that a consultation from the NIFP was asked. As it comes to the kind of crimes, the distribution is slightly similar to the Dutch population of suspects of 2013 (CBS, 2014). The percentage Capital and Profit crimes (22.5%) and Violence 1 (4.2%) is smaller in this sample than in the Dutch population of suspects in 2013 (resp. 43.5%, 16%), and the percentage Life (7.5%) and Sexual Offense (39.2%) is higher than the percentage in the Dutch population of suspects in 2013 (resp. 1.1%, 1.5%) according to the Dutch scientific research and documentation centrum of the ministry of security and justice (WODC, 2015).  

Procedure

The 119 suspects were selected through a random selection out of criminal files that are part of a database from of the probation service of The Netherlands.  The sample was derived from the following districts in The Netherlands: Almelo, Arnhem, Den Bosch, Den Haag, Rotterdam and Zutphen. The choice of these districts was made with the aim to get a reflection of the national population. Furthermore, the amount of urbanization was taken into account, together with the participation in possible other projects (Buisman, Uyterlinde, & Kordelaar, 2010). All cases were examined through two documents out of the criminal file: the report of the probation service research concerning the current crime committed in 2008, and the criminal record. The probation report provided background information about the suspect, offense characteristics and addiction treatment history. The criminal record provided information about recidivism until the crime in 2008. After all characteristics of the case had been entered into the dataset of SPSS, the author received and entered information about the outcome variable: whether there has been a FMHA or not in the following years until the fall of 2014.

Design

The total amount of cases that was randomly selected from the probation service database was first divided into two groups with each a specific condition; one group of suspects who have had a FMHA and another group who did not. The researcher who investigated the documents to score the variables was not aware of the condition of the cases until all other data was entered, which made it a blind trial. Cases out of 2008 are studied and it was investigated whether characteristics (independent variables) correlate with a FMHA (outcome-/dependent variable) in a later stage until now. This makes it a retrospective study because there has been looked back in time, and the outcome variable has already occurred before this study was initiated (Salkind, 2010).

Analyses

Getting a FMHA in a later stage was tested through two variables: a) being registered in the Forensic Registration and Information System (FRIS), which means that they were either qualified for a FMHA (psychological-, psychiatric-, clinical- or combined-), or a consultation from a mental health professional was asked for, b) having got a FMHA yes or no, implying that they either got a psychological-, psychiatric-, clinical- or combined assessment.

To get an elaborate view at possible profiles in the sample, two different subgroups were used for the analyses: 1) all suspects (N=119), and 2) those who were registered in the FRIS (N=36). The second subgroup, those who are registered in the FRIS, is going to be the most representative sample of the one that Buisman et al. used; suspects that have had a FMHA (personal communication, September 22, 2014). Testing which profiles occur from this second sample covers both the first and the second hypothesis. When it appears that in this subgroup comparable profiles occur to those that Buisman et al. found, it confirms both the first and the second hypothesis.

The first hypothesis was tested through Cluster-Analysis in SPSS. This Cluster-Analysis was done on the basis of the three factors ‘Background’, ‘Recidivism/addiction’, and ‘Offense characteristics’.  The profiles that appeared were described based on the variables presented in table 1. All cases were manually classified to the profiles of Buisman et al. (personal communication, September 22, 2014). Each case could either be classified to one of the profiles, no profile, or within a range of one of the profiles. This variable was used to compare the profiles to the four profiles of Buisman et al. by using the Chi-Square Test of Independence. 

The second hypothesis was tested by the Chi-Square Tests of Independence. All profiles were put into analysis together with the two outcome variables to investigate probable relationships. In addition, the profiles that appear out of the second subgroup (those in FRIS), are compared to those of Buisman et al. using the manually classified variable of the four profiles in a Chi-Square Test for Independence. This non-parametric test was chosen because nearly all of the variables are nominal or ordinal (Pallant, 2007).

3. Voorbeeld Methode (WO, bachelor) communicatie

Design

Door middel van een experiment zijn er voor dit onderzoek data verzameld. Er is gekozen voor het uitvoeren van een experiment omdat de experimentele methode de enige methode is waarmee causaliteit tussen narratieven, transportatie, zelfeffectiviteit en de intentie kan worden aangetoond. Er is gebruikgemaakt van een posttest-only between-subjects experimenteel design met twee condities. In het experiment is een vergelijking gemaakt tussen een experimentele conditie, die het narratief te lezen kreeg en een controleconditie, die een informatieve tekst zonder persoonlijke ervaring te lezen kreeg. De proefpersonen zijn gerandomiseerd toegewezen aan de verschillende condities.  

Stimulusmateriaal

De experimentele conditie kreeg een narratief te lezen dat geschreven was vanuit een vrouwelijk persoon. De reden hiervoor is dat onderzoek heeft aangetoond dat wanneer het narratief vanuit een vrouw is geschreven, dit een groter effect heeft op zowel mannelijke als vrouwelijke proefpersonen (Dearborn, Panzer, Burleson, Hornung, Waite, & Into, 2006). De betreffende vrouw in het narratief vertelde over haar ervaringen wat betreft het voldoen aan de NNGB en welke positieve effecten dit op haar leven heeft gehad. De proefpersonen kregen één van de twee narratieven te lezen: één narratief was verteld door de vrouw zelf (persoonsvorm eerste persoon enkelvoud), in de andere narratief werd er door een ander persoon over de ervaringen van de vrouw en de voor haar positieve effecten op haar leven gesproken (derde persoon enkelvoud) (zie bijlage). De controleconditie kreeg geen narratief te lezen, maar kreeg een informatieve tekst zonder persoonlijke ervaring te lezen over de voordelen van de NNGB (Bijlage 1). De inhoud en lay-out van de teksten is constant gehouden. De narratieven en de informatieve tekst werden getoond aan de hand van screenshots. Door gebruik te maken van screenshots kwam het overeen met hoe de proefpersonen in het dagelijks leven een tekst op een website lezen. De screenshots die de proefpersonen te zien kregen waren afkomstig van de website www.smconline.nl (Sport Medisch Centrum Online). De bron, Sport Medisch Centrum Online, is gerelateerd aan het onderwerp van het onderzoek. Dit zorgde ervoor dat de informatie geloofwaardiger overkwam op de proefpersonen (Whaten & Burkell, 2002).  

Proefpersonen en procedure

De proefpersonen van dit onderzoek waren Nederlanders van 55 jaar of ouder. Er is voor 55-plussers gekozen omdat het NISB een NNGB heeft opgesteld voor ouderen vanaf 55 jaar (NISB, 2014a). Enkel de leeftijd was een inclusiecriterium, verder waren er geen speciale kenmerken die proefpersonen in- of uitsloten.

Wegens de beperkte tijd die er was om data te verzamelen, is er gebruikgemaakt van  een gelegenheidssteekproef: alleen kennissen, vrienden en familieleden van de onderzoekers, die voldeden aan de inclusiecriteria, werden benaderd. Het voordeel van een gelegenheidssteekproef is dat er in korte tijd gemakkelijk veel proefpersonen benaderd kunnen worden.   

De proefpersonen zijn online en offline uitgenodigd om deel te nemen aan een experiment. De onderzoekers hebben vrienden, kennissen en familieleden van 55 jaar of ouder uitgenodigd via Facebook. In Bijlage 2 is de uitnodiging te zien die via Facebook is verstuurd. Tevens zijn er e-mails verstuurd (Bijlage 3) en zijn proefpersonen offline benaderd. In zowel de offline als de online uitnodigingen werden de proefpersonen doorverwezen naar de website www.smconline.nl, waar ze de online vragenlijst, die opgemaakt was in Qualtrics, in konden vullen. De vragenlijst was dus geïntegreerd in deze website. De reden hiervoor is dat de link naar Qualtrics veel tekens bevatte die offline moeilijk te spellen en te onthouden waren. Op de homepage van www.smconline.nl werd verteld onder welke knop de vragenlijst te vinden was.

Voorafgaand aan het onderzoek zijn alle proefpersonen ingelicht over het doel van het onderzoek, echter wel met een coverstory. De coverstory bevatte niet het echte doel van het onderzoek, maar lichtte toe dat het onderzoek zich enkel richtte op het beweeggedrag van 55-plussers. Er is gebruikgemaakt van een coverstory om psychologisch realisme van de onderzoekssituatie tot stand te brengen (Aronson, Wilson, & Akert, 2010). Hiermee wordt bedoeld dat psychologische processen die geactiveerd worden door het experiment zoveel mogelijk lijken op psychologische processen in het dagelijks leven. Dit maakt generalisatie naar vergelijkbare situaties beter mogelijk. Na het informeren werd er toestemming gevraagd aan de proefpersonen. Voordat de proefpersonen konden beginnen met het invullen van de vragenlijst, moesten zij eerst informed consent geven.  Na het invullen van de vragenlijst zijn de proefpersonen gedebrieft (Bijlage 5). Met de debriefing werd de proefpersonen verteld dat het voornaamste doel van het onderzoek was om  het effect van narratieve boodschappen (verhalen) in online gezondheidscommunicatie te achterhalen. Er is daarbij verteld dat het een onderzoek was naar de effecten van een narratieve boodschap op de intentie om meer te gaan bewegen.

Pre-test

Voordat het onderzoek van start ging is het onderzoeksinstrument gepretest door negen experts en acht vertegenwoordigers van de doelgroep. Op basis van deze feedback is er een optie opgenomen dat de proefpersonen de vorige vragen terug konden zien. Tevens werden de vragen voor de manipulatie (achtergrondgegevens) door de doelgroep als langdradig ervaren, vergeleken met de vragen na de manipulatie (manipulatiecheck, transportatie, zelfeffectiviteit en intentie). De onderzoekers hebben overlegd en kritisch gekeken welke achtergrondvragen voor de manipulatie het minst relevant waren voor het onderzoek. Vragen als: burgerlijke staat, werksituatie en vragen over roken, voedingspatroon en alcoholinname, zijn verwijderd. Daarnaast vond men dat de vragen over chronische ziekten niet werden ingeleid. Op basis hiervan werd de volgorde van de vragenlijst aangepast.  De vragen over chronische ziekten werden bij de vraag over lichamelijke klachten geplaatst, in plaats van na de vragen over sportgedrag.  Ook werd de zevenpuntschaal door de vertegenwoordigers van de doelgroep bij vragen over sociale contacten en de mogelijkheid om nieuwe mensen te ontmoeten, als onduidelijk ervaren. Vandaar dat deze vragen zijn veranderd in een ordinale variabele, met drie antwoordopties (veel/niet veel-niet weinig/weinig).

Onderzoeksinstrument

Nadat de proefpersonen toestemming hadden gegeven, begon de vragenlijst met een aantal vragen met betrekking tot de achtergrondgegevens van de proefpersonen (Bijlage 5). Na de achtergrondgegevens volgde de manipulatie waarna de manipulatiecheck volgde met vervolgens vragen over transportatie, zelfeffectiviteit en intentie.

Achtergrondvariabelen. De volgende achtergrondkenmerken van ontvangers werden

gemeten: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, internetgebruik, gezondheid, beweeg- en sportgedrag. Opleidingsniveau werd gemeten met de vraag naar hoogst genoten opleidingsniveau, gemeten met vier antwoordopties (lager onderwijs, middelbaar onderwijs, mbo, hbo/WO). Internetgebruik werd gemeten met de vraag of men wel eens gebruikmaakt van internet, gemeten met twee antwoordopties (ja/nee). De proefpersonen die gebruikmaakten van internet konden aangeven wat het gemiddelde aantal uren internetgebruik per dag was. Gezondheid werd gemeten door te vragen naar het hebben van één of meer chronische ziekten, met daarbij een vraag of de chronische ziekte(n) het beweeg- of sportgedrag beperkte, gemeten met een zevenpuntschaal (1 = dit beperkt mij daarin helemaal niet, 7 = het beperkt mij daarin volledig). Beweeggedrag werd gemeten met de vraag naar het gemiddeld aantal uren matig intensief bewegen (buiten het sporten om) per week. Sportgedrag werd gemeten met de vraag of men wel eens sport, gemeten met twee antwoordopties (ja/nee) met daarbij de vraag hoe vaak men sport, gemeten met vijf antwoordopties (1 = minder dan 3 keer per maand, 5 = meer dan zeven keer per week).

Manipulatiecheck. Om te testen of de manipulatie van  de narratieven geslaagd was, werd een manipulatiecheck opgenomen in de vragenlijst. Proefpersonen konden aangeven of het stuk tekst dat zij net gelezen hadden een persoonlijke ervaring bevatte of een informatieve tekst, zonder persoonlijke ervaring.

Transportatie. Transportatie werd gemeten aan de hand van de transportatieschaal (Green & Brock, 2000). Deze schaal bestond oorspronkelijk uit elf items, maar vier items die niet van toepassing waren op dit onderzoek werden buiten beschouwing gelaten. Zo werd er bijvoorbeeld voor gekozen om wel de items mee te nemen die betrekking hadden op eventuele afleiding tijdens het lezen, zoals “Terwijl ik het tekstfragment las was ik afgeleid door gebeurtenissen om mij heen” en “Terwijl ik het tekstfragment las dwaalden mijn gedachten af”. Ook werden items meegenomen die betrekking hadden op de betrokkenheid van de proefpersonen bij het narratief tijdens het lezen, zoals “Ik was mentaal betrokken bij het tekstfragment terwijl ik het las”. Voorbeelden van items die uit de oorspronkelijke schaal werden weggelaten zijn; “Ik wilde weten hoe het verhaal afliep”, omdat het narratief in de manipulatie een duidelijk begin, middenstuk en einde had, en “Na afloop van het verhaal vond ik het makkelijk om de gebeurtenissen uit het verhaal uit mijn hoofd te zetten”, omdat het narratief in de manipulatie in principe geen schokkende of emotioneel belastende informatie bevat werd dit item ook buiten beschouwing gelaten.  De transportatieschaal in dit onderzoek bevatte zeven items, gemeten op een zevenpuntsschaal (1 = in het geheel niet, 7 = zeker wel).

Zelfeffectiviteit. Zelfeffectiviteit werd gemeten aan de hand van twee items, zoals ‘Ik ben er zeker van dat ik minimaal 5 keer per week een half uur per dag matig intensief kan bewegen’, gemeten op een zevenpuntsschaal (1= helemaal niet waar, 7 = helemaal waar).

Intentie. De intentie werd gemeten aan de hand van de vraag ‘Ik ben van plan om vanaf nu minimaal 5 keer per week een half uur per dag matig intensief te gaan bewegen’, gemeten op een zevenpuntsschaal (1 = helemaal niet mee eens, 7 = helemaal mee eens).

Analyseplan

Beschrijvende statistiek. Voor de categorische variabelen: geslacht, opleidingsniveau, gezondheid en sportgedrag, is de steekproef beschreven met frequencies. Hierbij zijn percentage (%) en aantal proefpersonen (N) gerapporteerd. Voor de continue variabelen: leeftijd, internetgebruik, gezondheid en beweeggedrag, is de steekproef beschreven met descriptives. Hierbij zijn gemiddelde (M), standaarddeviatie (SD) en eventueel de range (minimum en maximum) gerapporteerd. Ook zijn met descriptives de extreme waarden geïnventariseerd.

Betrouwbaarheidsanalyse. Voor de theoretische concepten transportatie en zelfeffectiviteit is er een factoranalyse en een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om te kijken of alle items samen wel een betrouwbare schaal vormden.

Hypothese toetsen. Hypothese H1a ‘online gezondheidsboodschappen met narratieven leiden tot meer transportatie dan online gezondheidsboodschappen zonder narratieven’ is getoetst met een onafhankelijke t-toets voor het verschil tussen twee gemiddelden. De hypothesen H1b ‘transportatie heeft een positief effect op intentie’, H2a ‘transportatie heeft een positief effect op zelfeffectiviteit’ en H2b ‘zelfeffectiviteit heeft een positief effect op intentie’ zijn getoetst met een enkelvoudige regressieanalyse. De hypothesen H1c ‘het effect van narratieven in online gezondheidsboodschappen op intentie wordt gemedieerd door transportatie’ en H2c ‘het effect van transportatie op intentie wordt partieel gemedieerd door zelfeffectiviteit’ zijn getoetst door middel van een mediatieanalyse.

 

Wil jij hulp bij het schrijven van het hoofdstuk onderzoeksmethoden? Onze professionele scriptiebegeleiders stellen graag samen met jou de onderzoeksmethoden op!

Lees verder

Betrouwbaarheid en validiteit

Alles over

3. Onderzoeksmethoden scriptie

×